Poirterslaan 26
5611 LB Eindhoven


T: 040 - 2155 240
F: 040 - 2155 249

Dossiers arbeidsrechtelijke kwesties

Werkgever is verplicht mee te werken aan beëindiging van alle slapende dienstverbanden

Is een werkgever gehouden mee te werken aan een verzoek tot beëindiging van een slapend dienstverband onder betaling van een vergoeding in het geval de twee jaren van arbeidsongeschiktheid zijn verstreken vóór 1 juli 2015 en het dienstverband is geëindigd op of ná 1 juli 2015?

Eerder dit jaar (zie mijn blog van 3 juni) schreef ik al over de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 juni 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:1180). In die uitspraak oordeelde de hoogste bestuursrechter dat een werkgever recht heeft op compensatie van de transitievergoeding. Ook ingeval de twee jaren van arbeidsongeschiktheid zijn verstreken vóór 1 juli 2015 en het dienstverband is geëindigd op of ná 1 juli 2015. De uitspraak en ziet dus toe op het recht op compensatie van de transitievergoeding.

Echter, daarmee was nog niet gezegd dat de hoogste burgerlijke rechter van oordeel zou zijn dat een werkgever gehouden is mee te werken aan een verzoek tot beëindiging van een slapend dienstverband onder betaling van een vergoeding als de twee jaren van arbeidsongeschiktheid zijn verstreken vóór 1 juli 2015 en het dienstverband is geëindigd op of ná 1 juli 2015. Sinds vrijdag 11 november jl. heeft de Hoge Raad een tweetal uitspraken gedaan waaruit blijkt dat een zodanige plicht wel bestaat (Ammeraal en ESD-SIC). Maar niet in alle gevallen. Onverminderd het recht op compensatie van de transitievergoeding bestaat de plicht tot betaling van een vergoeding pas op het moment dat de werkgever wist dat hij hiervoor gecompenseerd zou worden. Dus pas vanaf 20 juli 2018. Dat is de datum waarop de Wet compensatieregeling transitievergoeding in het Staatsblad werd gepubliceerd. Deze wet is inwerking getreden op 1 april 2020.

Hoge Raad 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734 (Xella)

Aanleiding voor de twee uitspraken van de Hoge Raad is de zogeheten Xella-uitspraak. In deze zaak oordeelde de Hoge Raad dat de norm van goed werkgeverschap van artikel  7:611 BW de werkgever onder omstandigheden ertoe verplicht in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een ‘slapend dienstverband’ onder toekenning van de transitievergoeding (ook wel genoemd: de Xella-norm), indien de werkgever aanspraak kan maken op compensatie van de vergoeding ingevolge artikel 7:673e BW. Verwezen wordt naar de Wet compensatieregeling transitievergoeding. Deze wet is inwerking getreden op 1 april 2020.

Hoge Raad 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1575 (Ammeraal)https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:1575&showbutton=true

In deze zaak oordeelde de Hoge Raad of de werkgever gehouden is om in te stemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Daarbij kwam de vraag aan de orde of het van belang is of aanspraak kan worden gemaakt op compensatie van die vergoeding indien de bevoegdheid tot opzegging uit hoofde van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW voor 1 juli 2015 is ontstaan, dan wel op of na die datum (‘diepslapers’ respectievelijk ‘semi-diepslapers’). De Hoge Raad oordeelde dat op grond van de Wet compensatie transitievergoeding een aanspraak op compensatie mogelijk is voor arbeidsovereenkomsten die op of na 1 juli 2015 zijn geëindigd. De reden voor de invoering van de compensatieregeling is het stimuleren van werkgevers om slapende dienstverbanden te beëindigen. Een werkgever die daartoe na 1 juli 2015 overgaat kan dus ook indien het gaat om een werknemer ten aanzien van wie voor 1 juli 2015 de wachttijd was verstreken, op de voet van artikel 7:673e BW aanspraak maken op compensatie. Daarbij is niet van belang of de bevoegdheid tot beëindiging uit hoofde van artikel 7:669 lid 1 en lid 3, aanhef en onder b, BW, voor die datum is ontstaan, dan wel op of na die datum (‘diepslapers’, respectievelijk ‘semi-diepslapers’). De Hoge Raad verwijst daarbij naar eerdergenoemde uitspraak dit jaar van de Centrale Raad van Beroep.

Hoge Raad 11 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1576 (ESD-SIC)https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2022:1576

Gelijktijdig met hierboven aangehaalde zaak oordeelde de Hoge Raad tevens over de vraag vanaf welk moment de norm geldt die is geformuleerd in de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 8 november 2019 over slapende dienstverbanden (lees: Xella-uitspraak). Het antwoord daarop is namelijk bepalend voor de beoordeling van de rechtspositie van een werkgever die in de periode voorafgaand aan de Xella-uitspraak heeft geweigerd in te stemmen met een voorstel van een werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding, terwijl de arbeidsovereenkomst nadien zonder toekenning van een vergoeding is geëindigd. Ten tijde van het slapend worden van het dienstverband voor 1 juli 2015 en het recht van de werkgever het dienstverband op te zeggen was de stand van de rechtspraak dat een werkgever niet ernstig verwijtbaar handelde door een arbeidsovereenkomst slapende te houden en te weigeren een slapend dienstverband op te zeggen. Een en ander werd evenmin in strijd geacht met de norm van goed werkgeverschap. Dit alles is pas anders geworden na de totstandkoming van de in artikel 7:673e BW bedoelde compensatieregeling. Het voorstel van wet voor die compensatieregeling is ingediend op 20 maart 2017 en daarna op 10 juli 2018 door de Eerste Kamer aangenomen, waarna de aangenomen wet op 20 juli 2018 is gepubliceerd. Daarenboven volgt uit de Xella-uitspraak niet dat ongeacht de compensatieregeling iedere weigering van een werkgever na 1 juli 2015 van een dergelijk beëindigingsverzoek als strijdig met het goed werkgeverschap heeft te gelden. Dit is slechts het geval indien de werkgever aanspraak heeft op een (gedeeltelijke) compensatie van een transitievergoeding. Over zo’n aanspraak is pas op 20 juli 2018 zekerheid verkregen door publicatie van het daartoe aangenomen wetsvoorstel. Kort: de Xella-norm gold eerst vanaf het moment waarop werkgevers ervan konden uitgaan dat die aanspraak er zou komen. Vanaf dat moment kon van hen redelijkerwijs worden verwacht dat zij hun gedrag daarop afstemden. Hoewel al ruim voordien sprake was van een daartoe strekkend voornemen, was de komst van een wettelijke aanspraak op compensatie pas voldoende zeker met de publicatie van de Wet compensatieregeling transitievergoeding in het Staatsblad, dat wil zeggen op 20 juli 2018. Dat aan de compensatieregeling terugwerkende kracht is verleend tot 1 juli 2015 maakt dit niet anders.